Afgelopen maand was ik een paar dagen in Duitsland voor mijn werk. Vier dagen zonder kind. Zonder man ook. Zonder huis, zonder was, zonder luiers, zonder kleine autootjes die zich moordend met hun uitstekende stukjes in je voeten boren, wanneer je in het donker door de woonkamer loopt. Zonder broodkorsten overal.
TWIJFELAAR
Vanaf het moment dat de trip vastlag, keek ik ernaar uit. Zalig, dacht ik. Even geen verantwoordelijkheid, dacht ik. Even gewoon me-zelf zijn, dacht ik.
Een week voor de trip begon ik er enorm tegenop te kijken. Vier dagen in een saai hotel, dacht ik, alleen op een conferentie waar ik niemand zou kennen, terwijl ons kind goed slaapt, funny as fuck is en aan een snel tempo nieuwe woorden aan het leren is, waar was ik in godsnaam mee bezig? Waarom wilde ik weg?
Sowieso ben ik een twijfelaar en lichtjes labiel, altijd geweest. Ik wissel momenten van grote vreugde en intense tristesse af en dat aan een snel tempo. Dat maakt ook dat die triestige momenten niet zo erg zijn, ik ken ze, ik weet dat ze er zijn en dat ze snel weer overgaan. Basically ben ik zelf een baby. Leid mij af met een shiny nieuw object of een koekje en ik ben meteen weer vergeten dat ik zo droevig was.
Zo ook op de trip. Momenten van rust en geluk: zeker. Ik stond elke dag in alle kalmte op, ik ging een looptochtje doen in de stad die ik niet kende en zag die stad wakker worden. Deze ochtendlijke looptochten zijn trouwens wel de verdienste van het ouderschap. Mijn natuurlijke wekker heeft zich dermate verzet dat ik makkelijk om 7u45 aan het lopen ben door de stad, terwijl ik vroeger sowieso nog lekker in mijn bedje lag te stinken. Heerlijk: de stad was van mij, ik ontdekte plekken die ik anders sowieso niet zou leren kennen.
Tegelijk voelde ik vanaf het moment dat man en kind me uitwuifden in het station al een intens gemis. Een jaar geleden was mijn lief drie weken weggeweest, toen onze baby nog klein was. Ik vond toen dat IK daar wel echt het slachtoffer van was: alleen met een baby van 2 maanden, in de donkerste weken van het jaar. Maar nu snapte ik hoe het voor hem geweest moest zijn. Voor een kind zorgen is soms heftig en zwaar, maar het moeten missen is ook niet van de poes en emotioneel misschien nog zwaarder.
IS DIT HET LEVEN DAN?
En nu vraag ik me af, is dat hoe de rest van het leven gaat zijn? Wordt dat dubbel gevoel ooit minder? Ga ik ooit een week in mijn blote kont in de eilandzon kunnen liggen zonder mijn kind te missen en te willen weten wat hij aan het doen is en hoe het met hem gaat?
Voor ik ooit een kind had, leek het mij simpel. We zouden jaarlijks minstens een trip van een week en misschien zelfs twee zonder ons hypothetische kind maken. Dat ging gezond zijn. Goed voor onze relatie. En zo zouden we nog altijd die mensen kunnen zijn die we voor het ouderschap waren. We zouden kunnen reizen naar eender waar en het kind zouden we wel toevertrouwen aan liefdevolle grootouders of peters en meters. En nu denk ik: ik kan nog geen vier dagen op werktrip gaan zonder twee keer te moeten huilen? Om maar te zwijgen van hoeveel keer ik het zinnetje ‘stuur nog eens een foto’ typte en dan weer wegdeed en dan weer typte en dan weer wegdeed. En hoe ik mijn collega schrik aanjoeg door mijn extreem hoog mammie-stemmetje wanneer ik facetimede met het kindje (sorry daarvoor).
En eigenlijk besef ik nu pas: die mensen die we voor het ouderschap waren, die zijn we nu nog maar half. We zijn ook nieuwe mensen. We leiden een permanent dubbelleven, waarin we onze oude met onze nieuwe zelf proberen samen te kleien. En voor een labiele twijfelaar als ik betekent dat vemoedelijk dat ik de zakdoeken mag klaarleggen, want dat het een leven wordt met hard lachen, hard huilen en véél snot. (omdat kinderen de bron van alle snot ter wereld zijn)