CONVERSATIE AAN DE KOFFIEMACHINE
Een man vertelt tegen een vrouw. De vrouw is mooi en sprankelend, de man is klein, kalend, hij draagt een bril en een polo. Hij praat over zijn kind en de hond die ze voor het kind willen nemen: voor de emotionele binding, weet je wel. Maar zo’n hond is wel duur, in het onderhoud en je moet er veel mee gaan wandelen. Neem een kat, stelt zij voor. Hebben we al, zegt hij. Maar het kind pest de kat. En twee konijnen, hebben ze ook. Veel werk, die konijnen. Stel je voor dat daar nog een hond bijkomt. Geen goed idee, beaamt zij.
Zijn auto trouwens, zegt hij, was volledig nagekeken voor de vakantie, rijdt hij in de bergen de remmen toch wel niet kapot. Gevaarlijk. En ze moesten weggesleept worden. Met hun vervangwagen reden ze tegen een hert.
Mijn blik kruist de hare, ik voel haar lachen, ik glimlach in mijn koffiemok.