Het kindje en ik, wij wandelen veel in onze buurt. Want tweejarigen moet je uitlaten. Als je dat niet doet, dan zijn ze zoals nerveuze honden die tegen de zetel plassen en met hun pootjes diepe krassen maken in de deuren. Dus je moet ermee naar buiten. Daar kunnen ze lopen en wind voelen en dingen zien en dan is het leven draaglijk.
Ons kindje houdt enorm van gevaar: de leukste plekken om met zijn plastic fietsje te rijden zijn de stoeprand, de goot en niet te vergeten: de straat zelf. De straat, vol grote door mensen bediende moordmachines, waar tweejarigen echt no way van kunnen winnen. De stoep is boring, voor babies. Tweejarigen beseffen niet dat de straat HORROR is. Die hebben een indrukwekkend gevoel van onoverwinnelijkheid. De bewakers van tweejarigen wéten dat dat gevoel VALS is, supervals. Maar de tweejarigen doen eerder alsof wij het hen moedwillig lastig maken. Alsof zij lekker onoverwinnelijk zijn en wij zowat voor de sport zeggen dat ze niet onder een auto mogen lopen. Superstom.
In elk geval, ons gevaarzoekend kindje rijdt dus vaak met zijn plastic fietsje aan mijn zijde doorheen onze buurt. Het wil wel eens gebeuren dat hij dan sneller dan ik verwacht in een soort perimeter terechtkomt rond een gevaarlijke zone. De straat is de gevaarlijke zone, 1m van de straat is de perimeter. Ik heb hem altijd in de gaten, maar ik wil niet zo’n moeder zijn die heel de tijd overbeschermend over hem heen helikoptert, dus ik geef hem best wat speelruimte.
Wat heel ontroerend is in onze buurt, is dat mensen A-L-T-I-J-D mee uitkijken. Alle grote mensen zijn zich bewust van de grote moordmachines en het potentiële vernietigende effect ten opzichte van kleine mensen. Dus als ik mijn kind zowat speelruimte geef en hij entert op de een of andere de perimeter, dan is er altijd wel iemand die hem in die zone bewaakt. Mijn hart wordt daar telkens warm van. Het geeft mij het gevoel dat we uitkijken voor mekaar. Dat we mekaar het beste toewensen. Dat het hier inderdaad een beetje een village is en dat we allemaal samen zorgen voor de kleine mensen.
Ik heb dat gevoel erg nodig. Zeker wanneer ik dingen zoals dit lees, in een stuk over de Antwerpse gemeenteraad en een conflict tussen politici daar.
Het uiteindelijke doel? Gestalte geven aan een rechts front, beweert Dewinter. “Je kan de toenadering tussen N-VA en Vlaams Belang op twee manieren forceren. Je hebt de weg van de top: elkaar handjes geven, vriendjes zijn, en zo het ijs doen smelten. Of je hebt de weg van de basis: N-VA zodanig verzwakken dat ze inzien dat hun enige uitweg is om met het Vlaams Belang samen te werken.”
“Wat Bart Somers op Vlaams niveau is, zijn de socialisten in Antwerpen: de linkse achilleshiel in de coalitie van N-VA. Gaan wij daarop inbeuken? Dat is evident. Proberen we daar te polariseren en de confrontatie uit te lokken? Dat is evident”, zegt Dewinter. “The duty of an opposition is to oppose.”
Ik word zo moedeloos van het idee dat de mensen die we kiezen om ons land te besturen, moedwillig op zoek gaan naar versnippering. Dat die mensen TOTAAL NIET bezig zijn met mensen verbinden, met nuance, met een zo goed mogelijk land proberen te creëren voor iedereen. Dat ze hun slimme breinen niet gebruiken om slimme oplossingen voor onze toekomst te bedenken, maar wel om te kijken hoe ze polemiek kunnen vergroten. En dat ze daar dan trots op zijn. Ik word daar moedeloos en kwaad van. Keer op keer. Dus probeer ik des te harder verbinding te zoeken met de mensen rond mij. Omdat ik niet weet wat anders. Als iemand een goed idee heeft…